See front cottages, 5 februari 2023
De zee is er en gaat niet weg. Voor het strand geldt hetzelfde. De palmbomen wuiven hun palmbomen gewuif en toch moet ik door, alsmaar door. In het kleurenboek moet gekleurd, in het onleesbare dagboek moeten onleesbare aantekeningen gemaakt en er moeten stappen gezet. Een dag niet gewandeld is een dag niet geleefd.
Het houten huis met veranda en uitzicht op zee, ligt afgelegen. Er zijn geen winkeltjes, er is het houten huis met veranda en uitzicht op zee. Het is een uur lopen naar de bewoonde wereld. Dat doen we, dat lopen. Pas als ik terugkom met twee vijf literflessen water, zie ik pas echt waar we zijn: een houten huis met veranda en uitzicht op zee.
Langzaam dringt het in mijn grote hoofd door dat ontspannen ook een vorm van reizen is. Dat we niet per se naar die klif moeten, of naar dat dorp. Dat het leuk is om te zien, maar dat de binnenkant van mijn eigen ogen, dat het blauw van de zee, dat plakkend zand aan mijn enorme kuiten ook fijn is.
Ik hoef geen mening te hebben over die oude man met dun, lang, grijs haar en een uitpuilende buik die over zijn motor hangt. We kwamen hem op een wandeling tegen. Ik kan bedenken dat hij hier 40 jaar geleden ook over de straten reed en dat zijn blonde paardenstaart toen door een bandida, of hoe heet zijn opgerolde sjaal, bij elkaar gehouden werd.
Als ik het niet op zoek, hoef ik er ook niets van te vinden. Hoe simpel kan het zijn: een houten veranda, met de geur van schone, drogende was. Uitzicht op zee, met iedere maaltijd een paneer-iets.
Langzaam verdwijnt ook dat rare zinnetje uit het betrekkelijk onbegrijpelijke Herman van Veen-lied uit mijn hoofd. Het lied heet ‘ Joop’, en de zin is: ‘ Een fietser rijdt voorbij met een baksteen achterop.’
In het begin zie ik de fietser nog voorbijrijden. Een fietser op zee, met zijn voorwiel omhoog, bijna zinkend door die baksteen achterop.
Heel langzaam zie ik alleen zee, en nog eens zee.